woensdag 22 februari 2017
Er zat een meeuw stil op een stoel
in het lokaal. Het raam stond open
en de zomer lachte beneden op straat
om het theater. Zij trok haar zwarte sjaal
dicht om zich heen en trok nog
met haar been. Gespeeld en zenuwen.
Ik luisterde naar de adem van de zaal
en liet haar nog eens en toen nog eens.
Een onbetrouwbare traan nam haar mascara
mee. Nee, dat bedoel ik niet nee nee.
Ik ben een meeuw.
1997
Aan de regel Ik luisterde naar de adem van de zaal ontleent de tweede poëziebundel van toneelschrijver en -regisseur Antoine Uitdehaag (1951) zijn titel. In zijn debuut, Levenslang vrij (1994), ging het over de vader-zoon-relatie. Heel ontroerend soms:
Kwestie van maanden ben ik bang
misschien van dagen. Nog
even. Aarzelt je jongensruggetje
onder mijn hand. Voel het
bewegen tussen niet goed nog weten
en niet meer willen. Voel haast
verloren warmte. Hetere vuren.
Dan zul je wakker worden. Van wie?
Ook De adem van de taal is autobiografisch, maar nu draait het om de theater-theatermaker-band. Vier afdelingen rond, even versimpeld neergezet: 1. zijn persoonlijke groei tot regisseur, 2. zijn regisseren tijdens het maakproces, 3. zijn kijken naar wat gemaakt is en hoe de acteurs daarmee omgaan, 4. een dag uit het leven van de acteur.
Auditie komt dus uit de tweede afdeling. De meeuw verwijst natuurlijk naar Tsjechov. Voor welke rol auditeert deze actrice? Voor Arkadina, die actrice is, maar wel op haar retour, of voor Nina, die een gevierd actrice wil worden? Gewichtige stukken om groots en meeslepend te spelen. Geen ruimte dus voor een onbetrouwbare traan, zelfs nu al niet, in het repetitielokaal.
Op die zin Ik luisterde naar de adem van de zaal ben ik dol. In het repetitielokaal, op die prille momenten, moet je al voelen waar het naartoe moet. Hier dicht de regisseur, hier regisseert de dichter.