zaterdag 11 februari 2017
Laten we de oude
brieven verbranden, al die mooi
verregende zongebleekte woorden en regels
in vlammen opgaan maar schaamteloos
hun inhoud behouden. We hebben
geluk gehad, o, wat hebben we -
Laten we
straks andere steden verkennen, door nieuwe
straten met muzikanten en slapers op banken
slenteren, wennen aan weggaan.
Laten we
daar eten drinken en geven
de zanger genoeg om dronken te worden
de bedelaar wat hem toekomt.
2014
Met haar bundel Archaïsch de dieren, waaruit bovenstaand gedicht afkomstig is, won Hester Knibbe (1946) in 2015 de VSB-poëzieprijs. De bundel is een tweeluik. Het eerste deel, Vrijspraak voor Kaïn, bestaat weer uit vier reeksen. Over menselijke emoties gaan die gedichten, zoals schaamte en schuld. Niet de ongemakken van iemand in het bijzonder, maar van ons allemaal, levend in een wereld waar je geen oog en oor op kunt leggen.
Ook het tweede deel, Er is altijd, bestaat uit vier reeksen met steeds drie gedichten, waarvan het eerste altijd begint met Er is altijd... (Ja, Hester Knibbe houdt van strakke composities.) Die gedichten gaan wel over het individu en zij spreekt van ik en wij. We volgen het in alle levensstadia. De eerste kindertekening:
Er is altijd een eerste
hoofd dat je tekent
met twee
ogen geen
mond nog wel
armen en benen geen
handen en voeten.
Het is maar een fragment van het openingsgedicht in de eerste reeks van drie gedichten, zoals ik ook hieronder niet het volledige vers citeer. Het tweede gaat over het besef van je identiteit:
Ook als het nest
een ratjetoe is
van toevallige vondsten
legt zich het ei
en breekt
ten slotte.
En een fragment uit het derde gedicht van de eerste reeks, over de groei naar volwassenheid:
Het is tijd voor etudes cantates
subades quatre-mains
escapades vingervlugge
verkenning van vragen met heel het lijf
Maar...
Er is altijd een eerste twijfel waartoe.
Zo begint de tweede reeks, want
Aarzeling wilde me
omblazen en ik vroeg mij af hoe aan de overzijde
vergeten eruitziet...
Er komen zekerheden in werk en liefde en gezin die leiden vervolgens helaas ook tot tegenslagen en teleurstellingen, waardoor je genoodzaakt bent nieuwe keuzes te maken...
Pas in de derde reeks worden we ouder en berustender:
Wanneer ik mij traag
in troostkleren nestel, droom
noch gedachterag witwas, verstrooid
de vrolijke zooi aan kleurval
bijeenhark onder steeds kaler hout
en opslag en een telkens ongenadigder hemel
gaat het vanzelf bezwerend zingen
En we weten wat er dan, in de vierde reeks, nog volgt, zoals afscheid, maar nu voorgoed:
Er is altijd een eerste
missen zoals je nog nooit.
[...]
Je wist het eerste
wit uit je ogen en straks stuitert
ook jouw laatste parlando stottert
- pax mundi - het wak in.
Vooruitkijken naar wat komt. En omzien naar wat achter je ligt:
Stel dat je
opnieuw kon even na twintig, je bouwde
een liefde een huis een kind beminde
beminde, vermeed het bekende en tuimelde
over vreemde ellende. Stak dan in dat andere
lijf en hoofd een vergelijkbare
twijfel en aarzel?
En tenslotte... het verdwijnen:
Nu de grond van loof wordt beroofd
geboomte gekleed staat in gala van schors
de honing versuikert en wij
de potten zomerfruit leegschrapen begint
onhoorbaar als sneeuwen iets in ons
zich los te maken. Het oog in het slordige
hoofd vindt zonder de moeite van handen en voeten de weg
naar het pad met de duindoorn waarboven
een vlucht dronken vogels, loopt terug een licht in dat
maar niet, ziet in dat licht profetisch banaal: er is altijd
een laatste
breken door vlies en schaal.
Dat is het laatste gedicht uit de cyclus Er is altijd. Het staat er helemaal. Maar het bovenste gedicht dan? Dat is het àllerlaatste. Dat het erbij hoort, weet je omdat Hester Knibbe in de inhoudsopgave duidelijk stelt: Er is altijd (1-13). Vier keer drie en dat ene dus .Het begint niet met Er is altijd. Het gaat ook niet meer over wat er, als vanzelfsprekend, is en is geweest: alle stadia van de levenscyclus die we doorlopen. Het gaat over verlangen, want er staat: Laten we de oude... Laten we straks... Laten we daar...
Als motto gaf Hester Knibbe deze dertien gedichten van het tweede 'luik' dit zinnetje mee: Wij zijn van ons verlangen de uitvinders. Maar ja, we hebben er amper weet van, levend in een wereld waar je geen oog en oor op kunt leggen. En zo smeedt Hester Knibbe de beide delen van haar tweeluik alsnog tot één geheel.