zaterdag 04 februari 2017
Daar stond een muur die ik heb aangeraakt.
De muur werd afgebroken. Van het puin
werd verderop een fundament gemaakt.
ik plantte een fruitboom in mijn oude tuin.
Die werd geasfalteerd. Vijf meter diep
houdt zich een wortelstronk nog grommend koest.
Vijf eeuwen lang desnoods. De Spaanse griep
landt ooit op Mars omdat ik heb gehoest.
Er was een vriend aan wie ik heb geschreven,
een rots waar ik mijn naam in heb gekerfd.
Je bent een deel van alles bij je leven
en alles blijft bestaan wanneer je sterft.
2001
Dit gedicht zal k nooit meer kunnen lezen zonder aan een man te denken, met wie ik de liefde voor cabaret en literatuur deelde.
Hij heeft er, al ruim voor de eeuwwisseling, plezier in gevonden op beursen en in kringloopwinkels boeken voor mijn theaterbliotheek bij elkaar te sprokkelen. Daar komt hij weer aan met een tas vol. "Hoeveel krijg je van me?", vraag ik aanvankelijk nog. "Nee, die kostten toch niks", antwoordt hij dan. Maar voorin zie je staan: een halve of een hele of een dubbele euro... Honderden tassen met tientallen boeken brengt hij in de loop der jaren voor mij mee.
Ach, ik hoef mij niet schuldig te voelen, want ik heb er voldoende tegenover gesteld: zeldzame boeken die niet in de handel komen en waarvan ik hem een exemplaar kan aanbieden, voorrang bij het bestellen van kaarten voor voorstellingen waar hij graag heen wil, nagesprekken met door hem bewonderde cabaretiers... Van zulke privileges geniet hij net zo veel als ik van zijn boekcadeaus.
Oktober 2013 overlijdt hij toch nog vrij onverwachts en ik wijd die weken twee van mijn weekboeken aan hem. Om hem te eren. Bij zijn afscheid declameert zijn schoondochter dit gedicht van Gerrit Komrij, dat ook boven de overlijdensadvertentie prijkt.
Een week later loop ik, op verzoek van zijn echtgenote, door zijn bibliotheek. Ik zie de ruggen naar me lonken: of ze alsjeblieft mee mogen naar mijn theaterarchief? Zijn verzamelgeur is dáár immers nog wèl aanwezig en hier niet meer. Sinds zijn dood zijn deze kamers zeer ontheemd, voel ik, ril ik. Ja, een aantal boeken neem ik mee.
Maar zijn literatuurcollectie herbergt veel uitgaven die hoog op de verlanglijstjes van verzamelaars staan en ik besluit die te laten staan. Laat eerst eens antiquariaat van naam en faam maar een kijken wat de complete verzamelingen en reeksen waard zijn. Heeft zijn weduwe er nog iets aan.
Twee dagen heb ik nodig om zijn verzamelsyteem te doorgronden. Alles staat, net zoals bij mij, grotendeels gerangschikt op alfabet. Maar in een aparte kast in de grootste boekenkamer kom ik auteurs en titels opnieuw tegen. Die kast blijkt alle gesigneerde uitgaven te bevatten: Adri van der Heijden, Gerrit Komrij, Kees van Kooten... In andere kamers zie ik de strenge systematiek omvallen. Stapels die slordig en ongeordend voor kasten liggen, te merkwaardige dubbelingen en keuzes... Het raakt me diep. Zijn gezondheid liet hem al lang in de steek. Maar vooral zijn gepieker over zijn gezondheid, die ook doorklonk in ons contact die laatste weken van zijn leven, moet hem parten hebben gespeeld.
Tja, wat is zo'n levenshobby nog waard als het leven zelf er een stokje voor steekt? Zou hij daarover nog hebben nagedacht, die laatste weken dat hij hier in deze kamers was?
Het vermaarde antiquariaat komt langs en kan er niets mee, zegt het. Bijzondere uitgaven inderdaad, maar het is veel en veel en veel en veel te veel. Zo worden wij, nog levende verzamelaars, van onze illusies beroofd: onze grootste literaire schatten ontlenen hun waarde slechts aan onze eigen geest.
Dit is een lange inleiding op het gedicht van Komrij. Er was een muur. Als je die in puin hakt, komt er een fundament. Als je de oude tuin asfalteert, kun je de wortelstronk van de fruitboom niet verdelgen, niet eens in eeuwen. Een loflied - ook al is de mens als individu vergankelijk - op de onvergankelijkheid van de menselijke cultuur. Immers: je bent een deel van alles bij je leven en alles blijft bestaan wanneer je sterft.
Die man, middenstander die het bracht tot jurylid van de AKO-Literatuurprijs, is nu ruim drie jaar dood. Vanavond las ik Komrij's gedicht weer eens en ik moest onmiddellijk aan hem denken. Ons bezit valt uiteen, net zoals wij, maar anderen zijn er nog, met te koesteren herinneringen aan wie wegvallen en wie blijven. Tot ook zij... Et cetera. Ja, alles blijft bestaan wanneer je sterft.