vrijdag 03 februari 2017
Terwijl ik lees voel ik mijn dochter kijken;
ik laat niets merken en lees rustig door.
Haar leven doet zich helder aan mij voor:
het zal in alles op het mijne lijken.
Niets kan ik doen, opdat zij zal bereiken
wat ik, amper gevonden, weer verloor;
geen vindt van het geluk méér dan een spoor,
ook zij niet, en ook zij zal het zien wijken.
Ik sluit het boek. Wij zitten naast elkaar;
geen woorden tussen ons; slechts, even maar,
de glimlach van de een tegen de ander.
't Is of ik in mijn eigen ogen staar,
en wat daar staat, het is als water klaar,
wanneer ik langzaam in mijzelf verander.
De Verzamelde gedichten van Ed. Hoornik (1910-1970) liggen al geruime tijd voor het grijpen voor deze rubriek. Waarom ik daar tot vandaag nog niet uit had gekozen, is omdat ik geen keuze kon maken uit drie van zijn bekendste sonnetten.
Zeer begrijpelijke, anekdotische poëzie schreef Ed. Hoornik; zeer vormvast ook qua rijm en ritme en daarom goed zingbaar. Ruim veertig jaar geleden zongen Jos van Oorschot en ik - een duo met stemmen en snaren - zijn aangrijpende Requiem:
Te Middelharnis is een kind verdronken.
Sober berichtje in het avondblad:
onder een hoogberg die had vlam gevat
en naast een zolderschuit, die was gezonken.
Zes dagen heeft het in mij nageklonken.
Op het kantoor vroeg men: Zeg, heb je wat?
Ik werkte door, maar steeds weer hoorde ik dat:
te Middelharnis is een kind verdronken.
En kranten wuiven weg en zijn verouderd,
de dagen korten, nachten worden kouder,
maar over 't water komt zijn kleine stem.
Te Middelharnis, denk ik, 'k denk aan hem
en bed zijn hoofdje tussen hart en schouder,
en zing voor hem dit lichte requiem.
Mooi op het verkeerde been zetten, die eerste strofe. Nee, het kind is niet verdronken onder een hooiberg die had vlam gevat, noch naast een midderschuit die was gezonken. Het sober berichtje in het avondblad stond onder en naast die berichten. Net zo nietszeggend en onbelangrijk? Nou, niet voor de dichter dus, want zes dagen heeft het in mij nageklonken en kranten waaien weg en zijn verouderd, maar 'k denk aan hem en zing voor hem dit lichte requiem.
Nog beroemder is natuurlijk Pogrom. al in 1938 geschreven uit protest tegen het fascisme. De Grenadierstraat is niet in Amsterdam, maar is de joodse winkelstraat in Berlijn.
Is dat de maan, die naar het laatste kwartier gaat,
of een gelaat, omspeeld door walm en vlam?
Waar is Berlijn en waar de Grenadierstraat?
- Wat deed de jongen, toen de bende kwam?
Is dat zijn schim, die daar voor de rivier staat,
is dit het water, dat hem tot zich nam,
is hier de Spree en daar de Grenadierstraat?
- Het is de Amstel, het is Amsterdam.
Op 't Rembrandtplein gaan de lantaarns branden.
Over de daken sproeit een lichtfontein.
- Ik druk mijn nagels dieper in mijn handen.
De Jodenbreestraat is een diep ravijn.
Een korte schreeuw weerkaatst tussen de wanden.
- Het is maar tien uur sporen naar Berlijn.
Zijn moedige verzet als auteur kwam Ed. Hoornik in 1943 duur te staan toen hij werd gearresteerd en bijna twee jaar in concentratiekampen verbleef. Hij overleefde, maar...
In 1968 publiceerde hij de roman De overlevende, met als thema zijn traumatische kampervaringen, die ook veelvuldig terugkeren in zijn poëzie van na 1946, zoals in een van de gedichten uit de cyclus Ex tenebris, opgenomen in de gelijkmakende bundel, waarin hij schrijft over zijn probleem om het eigen doodsbeeld kwijt te raken, want banger word ik van mijn eigen wezen; Dachau schoof een raster voor mijn ziel.
Het is maar tien uur sporen naar waar de rampspoed zich nu al aan het voltrekken is, schreef Ed. Hoornik in 1938 en de wereld is niet veel veranderd, althans niet in alle opzichten wijzer geworden. Nog overal brandhaarden en het fascisme zwelt weer aan. Wat wèl anders is: de mens - slecht of goed, oorlogsvoerder of vredesstichter - heeft geen tien uur sporen meer nodig. We sporen niet meer, maar we vliegen, niet alleen naar de tropische oorden, maar ook naar het kille moorden. Het is zo gebeurd.
Ik kon geen keuze maken uit die drie gedichten; ik koos ze uiteindelijk alle drie.