woensdag 01 februari 2017
Dit wordt het laatste gedicht wat ik schrijf,
nu het met mijn leven bijna is gedaan,
de scheppingsdrift me ook wat is vergaan
met letterlijk de kanker in mijn lijf,
en, Heer, (ik spreek je toch maar weer zo aan,
ofschoon ik me nauwelijks daar iets bij voorstel,
maar ik praat liever tegen iemand aan
dan in de ruimte en zo is dit wel
de makkelijkste manier om wat te zeggen), -
hoe moet het nu, waar blijf ik met dat licht
van mij, van jou, wanneer het vallen, weg in
het onverhoeds onnoemelijke begint?
Of is het dat jij me er een onverdicht
woord dat niet uitgesproken hoeft voor vindt?
1977
Voor een dag van morgen behoorde vijftien jaar geleden tot de tien meest favoriete gedichten van Nederland en Vlaanderen, zo bleek toen NRC-Handelsblad aan lezers vroeg hun voorkeur op te geven. Zelf was ik altijd meer onder de indruk van de cyclus De sonnetten van de kleine waanzin, geschreven naar aanleiding van zijn scheiding. Ik herinner me dat ik in 1974, toch pas 18 jaar, zelfs al aantekeningen maakte bij de 39 sonnetten in die bundel. Klopt dat beeld? Ja, het is juist, zie ik en ik zal hier onderaan een fotootje plaatsen.
Toch kies ik vandaag voor Laatste gedicht, ook weer een sonnet. In 1977 kreeg Hans Andreus (pseudoniem van Johan Wilhelm van der Zant, 1926-1977), kanker. Hij was pas 51 jaar oud. Op dat moment werkte hij aan een bundel met nieuwe poëzie. Die heeft hij zelf nog kunnen samenstellen, zoals hij ook bepaalde dat de titel uiteindelijk Laatste gedichten moest zijn. Maar de uitgave ervan maakte hij niet meer mee.
Laatste gedicht schreef hij een paar weken voor zijn dood. Ik was en ben er vooral van onder de indruk door die regels met de vraag: waar blijf ik met dat licht van mij, van jou?
Andreus is de dichter van het licht. Lichtdichter schreef ik ooit, toen ik, als student Nederlands, probeerde te onderzoeken waar dat licht in zijn poëzie voor staat. De ene keer lijkt het woord een religieuze betekenis te hebben (God), maar in andere gedichten kan het ook de verlossing zijn (Dood) en in de meeste gevallen staat het mijns inziens voor inspiratie, identiteit, overgave.
In dit gedicht, met die radeloze, wanhopige vraag, lijken alle betekenissen die Andreus gedurende zijn schrijversleven - bijna dertig jaar met, naast veel kinderboeken, tientallen gedichtenbundels - aan het licht gaf samen te vallen. Voor het eerst. En, zoals hij zich maar al te goed realiseerde: voor het laatst.
Maar nu het voor het laatst is... De eerste twaalf regels bestaan uit slechts één zin, die eindigt met een vraagteken vanwege: waar blijf ik met dat licht? De laatste twee regels eindigen wederom met een vraag, nog steeds rechtstreeks gericht aan God (Heer, ik spreek je toch maar weer zo aan), van wie hij hoopt dat die, als het vallen begint, er een onverdicht woord voor vindt. Onverdicht. Niet onverlicht. Nee, zeker niet onverlicht.