woensdag 28 december 2016
Gelukkig nieuwjaar, Zoet, en dank je voor het oude.
Mijn jaren duren lang en die van ons zijn kort.
Je kerstboom staat zijn groen nog in het rond te neuriën
Van de bossen ginder, allemaal zijn zij gekomen
Naar de Daenenstraat om ons hier toe te geuren.
Gelukkig nieuwjaar, Zoet, en dank je voor het oude.
Die dag in maart dat jij mij langzaam overkwam
Is ook vandaag mijn zon. Het sneeuwt de kamer onder
Met herinneringen die wij worden, warm en koud
Zijn wij voortaan elkaars geheugen en vergetelheid.
Ook straks gaan wij gearmd en stil dit wit in daar.
Gelukkig nieuwjaar, Zoet, en dank je voor het oude.
1996
De Vlaamse dichter Leonard Nolens (1947) is nog niet genoemd in deze rubriek. Maar nu de Liefste en ik zelf onze Nieuwsjaarsboodschap uitsturen, dacht ik aan bovenstaand gedicht. Bovendien grapt zij wel eens dat het op deze plaats best een keer over iets anders mag gaan dan over de dood.
Niets zo moeilijk als schrijven over de liefde en geen dichter die er zo goed in is als Nolens. In 1999 stelde hij zelfs een bloemlezing samen uit alles wat hij in de loop der jaren schreef over de liefde. Titel is eenvoudig: De Liefdesgedichten. Poëzie over alle facetten van de liefde en hij benadert haar in de volle breedte. Hartstochtelijk, maar ook schaamteloos, want ook bij Nolens is de liefde mooi en groot, maar net zo goed ingewikkeld en zelfs onmogelijk.
Ook het gedicht Zonder mij, oorspronkelijk opgenomen in Liefdesverklaringen (991), maakt deel uit van die bundel. Wederom spreekt hij de liefste, door hem Zoet genoemd, rechtschreeks aan:
Wat kan ik voor je doen, ik heb alleen maar woorden.
Met die muziek heb ik ons huis gebouwd, mijn leven
Vernield om toe te zien of dood de moeite waard is.
Of ik daar weg mee kan zonder te moeten sterven.
Wat kan ik voor je doen, ik moet toch van je blijven
Ik heb je toch op mij genomen zonder je te nemen.
Zonder me te geven want ik ben alleen maar jij.
Ik ben alleen maar jij geweest om niet te moeten zijn.
Ik ben alleen maar jij geworden om niet ik te zijn.
Dat is een laffe liefde, Zoet, vergeef het mij.
Wat kan ik voor je doen, ik ben alleen maar woorden,
Wou je worden, wou ons worden zonder mij.
Eerder deze week schreef ik over de invloed die M. Vasalis heeft gehad op de generatie dichters na haar, onder wie Elisabeth Eybers, Judith Herzberg (en hier), Rutger Kopland (en hier), Ed Leeflang (en hier en hier) en Hanny Michaelis. Ook Leonard Nolens hoort natuurlijk in dat rijtje thuis. Hij eert haar in het gedicht Vrouw, dat hij aan haar opdroeg:
Er is geen vrouw, geen een, van wie het woord
Mij zo vertrouwelijk heeft aangeraakt als dat van u.
Ik wou een late middag in augustus ongestoord de stad in
Om er langzaam te verdwijnen, diep in iets, in iemand
Die dit zou begrijpen, dit verlangen om onzichtbaar groot
In leven te blijven, geen bang teveel, niet langer gênant
Aanwezig in dit zomers licht dat open en bloot
Zijn wezen toont, zijn hemelhoge, bodemloze binnenkant.
Ik ging een winkel binnen en ik las er voor het eerst,
Verstrooid en bladerend in wat daar meestal ordeloos
Te hoop geschreven staat, uw lange liefdesbrief aan mij.
Ik las, ik las, ik wist niet wat ik zag of hoorde
Van vertrouwde vrouwelijkheid, het was alsof ik in
Mijn binnenlijf van top tot teen naar buiten wou
En schreeuwen zou of kussen van het schrikken.
Daar stond ik dan, een ongeschoren man met pasgeboren
Borsten en sinds jaren kaal, nog na te beven en open
En bloot, beschaamd, op deze late middag in de zomer
Te verlangen om zo zichtbaar groot tot leven tot leven te komen.
Ook Herman de Coninck (1944-1997) had ik kunnen noemen in het rijtje dichters dat door Vasalis is beïnvloed. Het gedicht dat Nolens, heus niet alleen maar 'liefdesdichter', schreef naar aanleiding van de dood van De Coninck vind ik nog een van zijn indrukwekkendste. Het vallen verwijst naar het sterven van De Coninck: op weg naar een schrijverscongres viel hij op 22 mei 1997 op straat neer in Lissabon en overleed, in het bijzijn van Hugo Claus en Anna Enquist, aan een hartstilstand. Op het trottoir is een herinneringstegel geplaatst met zijn naam en zijn geboorte- en sterfdatum.
Leer het me, Herman, ik ben nog zo klein.
Leer me daar vallen, en zonder te huilen,
dwars door de stoep van een wildvreemde stad.
Ook ik moet mijn gezicht vergeten.
Ook ik moet met geen vorm en geen gewicht
het diep in van een ander land.
Ook ik moet met geen oor de grond aftasten,
moet met geen hand de bron vastpakken
die jij nu al maanden de hoogte in steekt,
die jij nu al maanden hier op laat borrelen
onder mijn tafel, hier drukt tegen mijn mond.
Leer het me, Herman, ik ben nog zo klein.
En zo eindigen we met Klein toch nog met de dood. Of nee, laat Nolens toch vooral spreken met de taal waarin hij niet te evenaren is. Nog één keer over de liefde. Het gedicht Schatplichtig:
Ze slaapt en dat is stil. Dan sneeuwt het in de kamers
Van het huis waarin ik woon met mijn vriendin.
Ze ligt er naakt en wit, een ademende steen,
Een groot en lastig beeld waaraan ik mij moet stoten,
Een scherp gewicht dat ik moet dragen alle dagen,
Alle nachten dat haar slaap me uit de slaap houdt.
Ik ben met haar alleen. Alleen met haar kom ik
De jaren afgewandeld want haar naam wijst me de weg
En in haar blik zie ik mijn blinde tijd weerspiegeld.
Ze ligt er naakt en wit, een ademende steen
Waaraan ik heel mijn bot bestaan geslepen heb
En slijp, ook als ik slaap en roepend van haar droom.