vrijdag 09 december 2016
1.
Multiple choice
Het / regende / was mistig / was stralend mooi weer
Ze had / een zoon die niet deugde / een man aan de drank / kanker
Ze ging / veel te vroeg van huis / op tijd / op het laatste nippertje...
Ze droeg / een mantel met bontkraag / geen jas / een blauwe regenjas
Ze heeft haar fiets tegen het schuurtje / gekwakt / gezet / gezet en op slot gedaan
Ze / heeft zich voor de trein geworpen / is voor de trein gestapt / stond rustig te wachten tot...
Het was / een klap als bij een botsing / alsof een hondje... / alsof een vlieg tegen een voorruit...
De trein heeft / gedacht 'alweer' / nog geremd / niets gemerkt
Het is / iets waar je geen woorden voor hebt / tragisch, zonder meer / misschien nog maar het beste zo.
-----
2.
Bericht
Dinsdag 8 oktober 1974, om 11 uur 15, liep
een vrouw van veertig, ongeveer, gekleed
in blauwe regenjas, de rails op, tegenover
de verffabriek van Sikkens (Voorhout). 't Regende.
Na enkele seconden werd ze door
de sneltrein Brussel-Amsterdam gegrepen.
Desgevraagd hebben arbeiders bij Sikkens
verklaard gezien te hebben dat de vrouw haar fiets
tegen een schuurtje langs de spoordijk had gezet
om ongeveer elf uur. Eén meende dat hij had
gezien dat ze haar fiets op slot deed. Men had haar daarna
een kwartier heen en weer zien lopen langs de rails.
-----
3.
Waarom?
Waarom de trein als kraakwagen? Had ze
een zoon aan de drugs, een man aan de drank?
Was het kanker, bestraald, genezen verklaard, daarna toch?
De moedeloze bollenvelden in de herfst?
Het regende. Waar dacht ze aan? Hoe keek ze?
-----
4.
De ondoordringbaarheid van de massa
Waar het één is, kan het ander niet zijn,
en voor een trein is uitwijken ondoenlijk.
Ze had daar dus niet mogen zijn, tussen de rails.
't Haalde niets uit dat er nog werd geremd.
Het was niet eens een klap, maar meer zoals
een vlieg zich breed maakt, stuitend op een voorruit.
-----
5.
Een moeder, een blauwe jas
Het was geen werpen,
ze deed drie stappen.
Ze had een kwartier
in de regen staan wachten.
Het was geen botsen
maar uitgeveegd worden.
Het kan niet, het wordt een grap:
'Kennen jullie die van die vrouw?'
Of een raadsel: ''t Gaat er aan
de voorkant lichtblauw in.'
Juist, ja. Een trein, een kwartier.
Een moeder, een blauwe jas.
1975
Ook een dichter die er, met slechts één gedicht, erg karig af komt in De Nederlandse poëzie van de twintigste en de eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten. Bloemlezer Ilja Leonard Pfeijffer heeft niet zoveel op met anekdotische dichters en misschien nog minder met Kortewegs ironie, die zijn poëzie afstandelijk maakt. Alsof je zijn gedachtenwereld niet echt in mag, heb ik wel eens gedacht.
Het gedicht dat Pfeijffer wèl koos, getiteld Op verzoek, is daarvan een goed voorbeeld:
Dat ik van je hou, dat wil ik dan
ook wel eens schrijven, nu je dat
zo vraagt. Want ik hou van je en
niet eens zo zelden, gezien de
vierduizend dagen en nachten.
Dat het lijkt of je nauwelijks
ouder geworden bent, dat
je soms nog ver weg kijkt als
was je verliefd, dat
je handen nog mooi zijn, verder
zou ik toch niet willen gaan.
Dat ik je wang soms zoek en niet
je mond.
Een liefdesverklaring, maar slechts op verzoek gegeven. En als het hem bijna gelukt is zijn gevoel te tonen, haalt hij zijn eigen woorden onderuit met de laatste drie zinnen, waar je het als geliefde dan maar mee moet doen. Bedoeld als grap of tragische realiteit?
Ook Tussen de rails, een gedicht in vijf bedrijven, ontkomt helaas niet aan Kortewegs cynisme, wanneer hij in het laatste gedicht begint over de grap die zich aandient. Of het raadsel. Nou ja, in zijn gedachten misschien, maar absoluut niet in de mijne.
Tussen de rails maakt juist grote indruk door wat je wèl aan het mijmeren zet. Dat deed het in mijn geval al toen de bundel De stormwind van zijn hand in 1975 verscheen. Vooral door dat ene fascinerende gegeven: dat ze haar fiets op slot deed. Daarover moest ik indertijd lang nadenken, weet ik nog. Ironie maakt bewust een abrupt einde aan zo'n gevoelige gedachte.