dinsdag 29 november 2016
ze hapte in een tomaat
het sap spoot uit haar mondhoeken
spatte via haar kin in het kuiltje
van haar hals
kijk, zei ze
je hebt mannen en mannen
en dan natuurlijk meisjes
haar vingers werden nat en glanzend
ze schudde haar haar los
trok een knoop open
ging verzitten
zuchtte
ik doe er niet meer aan mee
heb ik uiteindelijk altijd geweten
en jij ook en wij allemaal, toch?
ze beet het taaie binneste in twee slierten
de ene schrokte ze op
de andere bungelde tussen duim en wijsvinger
gleed haar zomerjurkdecolleté binnen
ze rilde
dat soort dingen gebeuren
onder jurken
2007
Zij is niet eens een van de jongsten meer. De bloemlezing De Nederlandse poëzie van de twintigste en de eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten begint met dichters die geboren zijn halverwege de 19de eeuw (onder wie Jac. van Looy en Willem Kloos, die weer een God is in het diepst van zijn gedachten en weent om bloemen in den knop gebroken) en eindigt met Charlotte Van den Broeck, Marieke Rijneveld en Hannah van Binsbergen, dichteressen die alle drie van na 1990 zijn.
Ik reken Anne Büdgen (1979) ook nog tot de nieuwkomers. Zij was de eerste jaren van de 21ste eeuw mijn studente aan de Koningstheateracademie en toen was al duidelijk dat er meer een schrijver dan een performer in haar schuilt. Ik weet niet hoe het haar verder vergaat, maar ik kocht haar bundels Ze hapte van een tomaat (2007) en Ik schrijf u nog (2012) en daarin staan treffende gedichten, zoals het bovenstaande, het titelgedicht van haar debuut. Zou zomaar een theatertekst kunnen zijn, want zo 'beeldend' schrijft zij haar regels wel. Zojuist verscheen haar eerste roman, getiteld: Boven de straat hangt een witte lucht. Ook die ga ik lezen.
In De Nederlandse poëzie van de twintigste en de eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten is zij, met enige gedichten (namelijk drie), te vinden vanaf pagina 1272 en dat is anders dan de inhoudsopgave meldt. Wat jammer toch, al die slordigheden in wat een standaardwerk beoogt te zijn.