maandag 28 november 2016
Poëzie is een daad
van bevestiging. Ik bevestig
dat ik leef, dat ik niet alleen leef.
Poëzie is een toekomst, denken
aan volgende week, aan een ander land,
aan jou als je oud bent.
Poëzie is mijn adem, beweegt
mijn voeten, aarzelend soms,
over de aarde die daarom vraagt.
Voltaire had pokken, maar
genas zichzelf door o.a. te drinken
120 liter limonade: dat is poëzie.
Of neem de branding. Stukgeslagen
op de rotsen is zij niet werkelijk verslagen,
maar herneemt zich en is daarin poëzie.
Elk woord dat wordt geschreven
is een aanslag op de ouderdom.
Tenslotte wint de dood, jazeker,
maar de dood is slechts de stilte in de zaal
nadat het laatste woord geklonken heeft.
De dood is een ontroering.
Poëzie is een daad. Dat staat er niet, want er is sprake van een enjambement: de regel is niet de zin, want die loopt door. Poëzie is een daad van bevestiging. En toch staat het er wel: Poëzie is een daad. Poëzie over de Poëzie dus, Poëtica.
Poëzie is in de opvatting van Remco Campert geen woordenspel, maar een levsnsnoodzaak. En niet eens een gewone, zoals eten, slapen en vrijen, maar een uitzonderlijke, zoals de vierde strofe leert: eentje waarmee je,als je maar sterk en creatief genoeg bent, ziektes overwint.
Nee, niet de ouderdom, al probeert zij dat wel: Elk woord dat wordt geschreven is een aanslag op de ouderdom. En nee, niet de dood, want: Tenslotte wint de dood, jazeker.
Maar ach, wat is de dood? De dood is niets: slechts de stilte. En, in de laatste regel: De dood is een ontroering. Nee, geen emotie: Campert bedoelt dat de dood een einde maakt aan het Dichten en dus aan het in het leven roeren. De Dood is dus ont-roering.
Poëzie is mijn adem, staat er in de derde strofe. Dat is wat de dood doet: de Dood stokt de Adem, de Daad van de Dichter.