vrijdag 18 november 2016
Dood. Heb geen angst. Talm niet
voor mijn deur. Kom binnen.
Lees mijn boeken. In negen van de tien
kom je voor. Je bent geen onbekende.
Hou mij niet voor de gek met kwalen
waarvan niemand de namen durft te noemen.
Leg mij niet in een bed tussen kwijlende
kinderen die van ouderdom niet weten wat ze zeggen.
Klop mij geen geld uit de zak
voor nutteloze uren in chique klinieken.
Veeg je voeten en wees welkom.
1991
"Met bestofte laarzen trekt de dood een spoor door de sneeuw", schrijft Eddy van Vliet in zijn gedicht Dood uit de bundel Van bittere tranen jollebloemen e.a. blozende droefheden (1971).
"De dood hield haar eerste open-deur-dag. Door een mangat van lakens mocht ik haar begluren", schrijft hij tien jaar later in zijn gedicht Dood uit de bundel Het grote verdriet (1981).
Bovenstaand gedicht, met weer diezelfde titel, staat in de bundel De toekomstige dief (1991), van weer precies tien jaar later.
De gedichten van Eddy van Vliet (1942-2002) ademen melancholie, een gemoedstoestand waarin ik mij goed herken en wat de voornaamste reden is waarom ik van zijn poëzie houd..
Toen Eddy van Vliet twaalf jong was, verliet zijn vader het gezin en het lijkt erop of de dichter het verdriet om dat vertrek nooit meer van zich af heeft kunnen schudden. Geen toeval dat zijn laatste bundel, Vader (2001), bestond uit één lang episch gedicht waarin hij die afwezige vader toespreekt. Veel eerder, in het gedicht Afscheid van mijn vader, uit de bundel Jaren na maart(1986), had hij al geschreven:
Ik wil alleen maar zeggen dat ik het niet weet.
Dat ik het allemaal niet zo duidelijk zag,
zoals gebleken achteraf.
Het tuinhek diende plotseling gesmeerd.
De lege plekken op de muur bedekt en vlug
vlug de geur van scheerzeep weg.
De kalende die Homerus declameerde. De maïsvretende.
De charmante die uit Frankrijk parfum meebracht. Hadden zij
ook hun koffers gepakt, de huisvrienden van de vrije dag?
Ik schreef het reeds meer. Die morgen
liep hij van de keuken naar de straatdeur
en kwam niet weer.