zondag 13 november 2016
[Zazi zingt Lente 1]
Laat het vriezen dat het kraakt!
Laat het sneeuwen dat het wit!
En laad opnieuw de kolenkit
nu de liefde me zo tegenzit.
Verschrompel knoppen die ik haat!
Dooi, trek terug tot een klein wak!
En zaaier, zaaier, zaai het zaad
terug tot weer een volle zak!
En haal het vee weer uit de wei
en keer dan achterwaarts bewegend,
drogend, daar het opwaarts regent,
weer naar je warme boerderij.
Laat het vriezen dat het kraakt!
Laat het sneeuwen dat het wit!
En laad opnieuw de kolenkit
nu de liefde me zo tegenzit.
Help noordenwind, keer terug van zuid!
Rommel weer aan deur en ruit!
En laat de mensen van de kook
weer overgaan op oliestook!
Dan komt mijn liefste in wintertij,
als tranen stijgen naar mijn ogen,
waar ze een voor een verdrogen,
weer rug'lings terug bij mij, bij mij.
Wel Simon Carmiggelt, Jules Deelder, Drs. P, Harrie Geelen, Raymond van het Groenewoud, Ingmar Heytze, Han Hoekstra, Thé Lau, Rick de Leeuw, Huub van der Lubbe, Lennaert Nijgh, Jean-Pierre Rawie, Roos Rebergen, Annie Schmidt, Henk Spaan, Kees Stip, Lévi Weemoedt, Willem Wilmink en Driek van Wissen.... Volop ruimte dus voor het lichtvoetige vers, waaronder het theaterlied, in De Nederlandse poëzie van de twintigste en eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten, samengesteld door de opvolger van bloemlezer Gerrit Komrij, te weten Ilja Leonard Pfeijffer. Maar hoe kan het dan dat Jan Boerstoel, Jules de Corte, Hans Dorrestijn en Ivo de Wijs volledig ontbreken?
Reden om hen in deze rubriek alsnog hun verdiende plaatsje te geven!
Hans Dorrestijn is heel wat minder vormvast dan collega-liedauteurs als Jan Boerstoel, Ivo de Wijs en Drs. P. (= Heinz Polzer). Vergelijking met het latere werk van laatstgenoemde vindt Dorrestijn trouwens een belediging aan zijn adres, aangezien Polzer "hele groentewinkels bij elkaar rijmt, maar geen enkele zinnige mededeling meer doet" (in Mag ik uw handtekening?, 1996). Bij Dorrestijn gaat de inhoud steeds boven de vorm.
Als gevolg van zijn a-ritmiek doorstaat hij technisch gezien dus geenszins de vergelijking met de genoemde vakbroeders. Maar tegenover zijn vormzwakte en -verwaarlozing [*]staat zijn geniale pen voor absurdistische inhoud. Daarbij laat hij agressieve haasjes en herten de jager belagen:
Ik ging een dag uit jagen
al met mijn schietgeweer
Ik ging een dag uit jagen
met mijn hoedje met een veer
Aldus zou ik gaan jagen
gaan jagen op het land
Maar toen kwamen er twee haasjes aan
die beten in mijn hand
Toen kwam er nog een eekhoorn
die trok mij aan mijn haar
Van overal, van overal
loerde het gevaar
Het leven van een jagersman
is beslist geen grap
Vanuit het dichte struikgewas
gaf een hertje me een trap
Ik zit vol met blauwe plekken
en hier en daar een bult
met wilde woeste dieren
is de natuur gevuld
Ik ging een dag uit jagen
Maar ik doe het nooit weer
In een stil en donker hoekje
hangt het hoedje met de veer
Of hij tongzoent met een schaap dat naar zuiver scheerwol smaakt:
Ik moest een schaap een tongzoen geven
't bleek een hele ouwe ooi
ze keek me aan met gele ogen
in haar schaapskop lang niet mooi
Wie was daartoe mijn opdrachtgever?
een tongzoen dus, het was voor straf
'k Perste mijn tong tussen haar lippen
en toen stond ik zelf paf
Want langs de gele schapentanden
in het speekselrijke hol
stuitte mijn tong toen op de hare
en proefde scherp de smaak van wol
't Was zuiver scheerwol wat ik proefde
dat herkende ik meteen
'n Kwaliteitsproduct, geen namaak
ik raakte door het dolle heen
Een wolmerk had het niet van node
de ooi die bracht me in een roes
ik leerde rammen te benijden
de herder en de schapendoes
Dus we sloegen aan het paren
de vlokken stoven in het rond
'k Dankte God dat ik na jaren
de ware liefde eind'lijk vond
Wat eens begon als plicht, als opdracht
werd een hartstocht in één keer
Wie eenmaal neemt een schaap te grazen
die wil nooit iets anders meer!
En nog belangrijker: met de poëtische regels en teksten die hij schrijft, toont hij aan dat hij geldt als de grootste dichter onder hen.
Zijn lied Lente 1is daarvan het overtuigendste bewijs. Hans Dorrestijn: "Over de tekst ben ik niet ontevreden, al vind ik hem een beetje te literair. Tot mijn verbazing heeft Lente op de volgende generaties cabaretiers en zangers de meeste indruk gemaakt." Behalve Dorrestijn zelf zetten ook Adèle Bloemendaal en Joost Prinsen het op de plaat, respectievelijk op Adèle (1992) en Liedjes van de koude grond(1977). Joost Prinsen onder een titel die meer prijsgeeft dan literatuur verdient: Film van de lente teruggedraaid.
[*]
"Ik houd niet van al te mooi rijm. Binnenrijm zal je mij nooit zien gebruiken. Al die fraaiigheid leidt maar af en wat een hartenkreet moet zijn, wordt maar al te gauw een gekunsteld gewrocht. [...] Collega's aan Drs. P en Ivo de Wijs hebben zich daar weleens boos over gemaakt, over mijn nonchalance, en Ivo de Wijs noemde mijn werk in een interview clumsy. En daarin had hij nog geljk ook. Het ziet er een beetje onhandig uit. Ik ben veel te inhoudelijk bezig om erg aan de vorm te hechten." (In Mag ik uw handtekening?, 1996.)