dinsdag 08 november 2016
Hoe is dat zo geworden
Van altijd komen slapen
Tot nooit meer willen zien?
1968
De Vijfitgers, onder wie Gerrit Kouwenaar, Lucebert en Bert Schierbeek, dichtten zich een weg door de chaotische, naoorlogse werkelijkheid. Begin jaren zestig komt er een generatie dichters op die zich juist richt op de kleine detalis binnen de grote werkelijkheid. Een van hen is Judith Herzberg (1934). Zij debuteert in 1964 met de bundel Zeepost. Die titel is veelzeggend voor de thematiek van haar werk, want daarin gaat het vaak over mensen die van elkaar gescheiden zijn: door landen of door gedwongen en zelfgekozen omstandigheden. Om elkaar te bereiken, moeten zij het hebben van kwetsbare tekens van leven rond geboorte, ouderdom en dood, liefde, tederheid en verdriet.
Na Zeepost volgt Beemdgras (1968) en daaruit komt Vraag. Slechts drie regels onder een titel die maar één richting laat. Geen uitgebreid commentaar, geen gedraai, geen uitvlucht. Licht van toon, maar ernstig realistisch. Na Beemdgras komt Strijklicht (1971) en daarna is het negen jaar wachten op nieuw werk met steeds weer die jambische tweelettergreperige titels, zoals Botshol (1980) en Dagrest (1984). Steeds vaker stelt zij geen vragen meer, maar geeft antwoorden, accepteert geheimen en berust in vraagtekens rond geliefden. Die blijven immers niet alleen letterlijk op afstand, maar spreken ook dikwijls een andere taal en kijken met andere ogen. De schok die zij stopt in soms slechts enkele regels, is er niet minder treffend om:
Elke ochtend tussen het aandoen
van zijn linker- en zijn rechterschoen
trekt zijn hele leven even langs.
Soms komt de rechterschoen er dan
bijna niet meer van.
Vraag wil een beeldgedicht zijn, maar het beeld dringt zich nog niet op.
Judith Herzberg in Het Rode Huis