zondag 06 november 2016
Ze moesten inderdaad gaan. Ik had het gezien
aan hun gezichten die langzaam veranderden
van die van kinderen in die van vrienden,
van die van vroeger in die van nu.
En gevoeld en geroken als ze me kusten,
een huid en een haar die niet meer voor mij
waren bedoeld, niet zoals vroeger,
toen we de tijd nog hadden.
Er was in ons huis een wereld van verlangen,
geluk, pijn en verdriet gegroeid, in hun
kamers waarin ze verzamelden wat ze mee
zouden nemen, hun herinneringen.
Nu ze weg zijn kijk ik uit hun ramen en zie
precies datzelfde uitzicht, precies die
zelfde wereld van twintig jaar her,
toen ik hier kwam wonen.
1982
Zijn eerst vijf bundels (1966-1975) vond ik niet zo interessant. Die zitten me nog te veel in de vormen en de vondsten, maar zonder echt naar binnen te keren. Pas vanaf Al die mooie beloften, uit 1978, gaat hij iets wezenlijkers, diepers aan met zijn lezers en met zichzelf. In die periode probeert hij te doorgronden wat het schrijven van poëzie voor hem als dichter en mens voorstelt. Zoals een psychiater tot de kern probeert te komen - een bewuste vergelijking, want zoals bekend: de dichter Rutger Kopland was in het dadelijks leven de psychiater Rudi van den Hoofdakker. Dat doet Kopland aan de hand van dagboeknotities onder de titel: Over het maken van een gedicht. Daarin volgen we zijn maakproces van idee tot resultaat.
In de daaropvolgende bundel, Dit uitzicht, uit 1982, staat het bovenstaande gedicht: Vertrek van dochters. Nog steeds een gedicht dat niet verder lijkt te komen dan de anekdote, het verhaaltje: de dochters zijn groot geworden, gaan op eigen benen staan en verlaten het huis van hun vader. Maar de mooie gedachte komt naar boven in die slotstrofe, waarin staat dat hij naar buiten kijkt. Want dat doet hij niet onbevangen. Hij kijkt uit hun ramen, staat er. Prachtig, want daarmee geeft hij treffend aan hoe hij veranderd is door hun aanwezigheid in zijn leven. Dit uitzicht als dat inzicht dus.
Hierboven en hieronder:
Rutger Kopland in Het Rode Huis